weekverhaal week 3

Prullenbak

Een week geleden namen de kinderen een briefje mee naar huis. Erboven stond met grote letters geschreven, UITNODIGING. En in kleine letters, alle mensen die zorgen voor de kinderen van onze groep kunnen een kop koffie komen drinken. Op dinsdag­avond. Tot ziens, Guus.
‘Mogen wij ook komen?’ vraagt Kevin.
‘Ben je mal, op jullie stoel moeten grote mensen zitten,’ zegt Guus. ‘Bovendien slapen jullie dan.’ Lesley wijst naar de boom. 'Maar Lief, Al en Leen kunnen wel alles zien.' 'Ik denk het niet, Lesley. De boom wil ook stilletjes zijn. Daarom gaan Lief, Al en Leen ook op tijd slapen. Kijk maar.

De vogel zit op een tak. 'Dag Leen, Lief en Al.'
'Dag Vogel,' zeggen ze alle drie tegelijk. 'Wat zijn jullie stil.'
Leen wijst met zijn duim achter zich. 'Vanavond komen onze ouders op bezoek in de klas. Wij mogen niet mee. Anders wordt het te laat.'
'O, wat jammer. Weet je wat. Ik blijf hier zitten. Dan kan ik jullie morgen alles vertellen.'
Lief schudt haar hoofd. 'Nee, vogel. Ook jij moet op tijd slapen gaan. Anders kun je morgen niet vliegen.'
Vogel zucht. 'Ik word al moe.' Hij steekt de kop tussen zijn veren. Een veertje fladdert omlaag. Lief pakt het.
'Slaap  zacht,' fluistert ze.

De kinderen ruimen nu de kastjes op. Extra goed. De prullenbak is helemaal vol. Kevin en Arthur maken de bak leeg in de container op de speelplaats. De klas ziet er keurig uit, klaar voor het bezoek.
's Avonds zit de klas vol met grote Robby's, Kevins, Joycen, Jessi­ca's. Alle kinderen in het groot. Guus zit achter zijn tafel. Hij weet niet wat hij ziet. Ze zijn vanzelf stil. Wat raar. Wat moet hij zeggen. ‘De koffie ruikt lekker,’ en verder komt hij niet. De kinderen zijn zo groot of is hij zo klein? Hier en daar klinkt een kopje op een bordje. Tussen twee slokken koffie door zegt hij dan eindelijk: ‘De kinderen maken veel meer leven. Ik moet er even aan wennen.’
‘Dan moet u ze maar in een rij naar binnen laten komen.’
Dit is de stem van een meneer achter in de klas. Zijn handen trillen. De ogen van Guus worden groter. Opeens ziet hij Joyce, Lesley, Ron, Arthur, voor zich zitten. Ziet hij de kinderen van zijn groep. Zijn stem klinkt als een waterval door de stille klas. Hij vertelt, dat kinderen een open boek zijn. Met eigen verha­len en feestelijke gedich­ten. Die iedere dag nieuwe verhalen schrij­ven. De grote mensen moeten naar hen luisteren. En hun eigen verhaal vertellen. Zo komt er iedere dag een bladzijde bij. Als we dat niet doen, slaan wij het boek dicht. Dan krijgen we een boekenkast vol met verschillende kaften en allemaal hetzelfde verhaal. Een mevrouw begint te klappen. ‘Daar snap ik niets van’, roept de meneer.
Een andere meneer draait zich naar hem om: ‘De kinderen komen graag naar school en daar gaat het toch om’.
‘Maar de vakantie hebben wij het liefste’, lacht Guus.
‘Hier is het laatste woord nog niet over gesproken,’ klinkt het achter in de klas.
‘Dit woord schrijven we op,’ antwoord Guus. Eigenlijk wil hij zeggen: ‘Ik ben de baas,’ maar de glimlach van enkele grote mensen vertelt, we vinden het hier gezellig. En gezelligheid kent geen baas.
Als de avond voorbij is helpen enkele grote mensen met oprui­men. De prullenbak is leeg. Morgen zal hij weer gevuld worden met kladjes van de nieuwe verhalen. De sleutel klikt in het slot van de schoolpoort. 't Is net of Guus de stemmen hoort van de kinderen. Stemmen die lachen, schreeuwen, schelden, huilen. Stemmen die klinken. Klinken in een nieuwe dag. Morgen komen ze weer. Misschien schijnt de zon. En als het regent lopen ze onder een paraplu met mooie lichte kleu­ren. Guus stapt op zijn fiets. Het is fris. De dynamo zoemt hem naar huis. Het zal er warm zijn.