Boompje

In de hoek van de klas staat een adventskrans van blikken. Het zijn de blikken uit het verhaal van Guus. Zij werden uit  afvalbakken gehaald. Grote, kleine, gedeukte, hele rechte. Ze waren niets meer waard, daarom werden ze weggegooid. Maar nu wel. Nu zijn ze een krans van vreugde. Een krans van licht. Door de kinderen zijn ze geverfd. Rood van liefde. Blinkend blij.
‘Het zijn net mensen,’ Guus staat naast de krans. Hij kijkt naar de blikken. Er staan vier kaarsen op. Iedere week wordt er een kaars aangestoken. Vorige week begonnen ze met de eerste. Vandaag is de tweede kaars aan de beurt. Lesley steekt de tweede kaars aan. Hij blaast de lucifer uit. Maar veel te hard. Niet alleen de lucifer, maar ook de eerste kaars gaat uit.
‘Wij zijn een week kwijt,’ zegt Kevin.
‘Nee, daar ligt-ie,’ Rob wijst naar de vloer.
De kinderen lachen. Lesley steekt de kaars weer aan.  
‘Hard bla­zen,’ roept Rob. De kinderen lachen nog harder. Nu blaast Lesley met een hand achter de lucifer. Een beetje rook stijgt omhoog.
Guus zegt nog een keer: ‘Het zijn net mensen.’
‘Ik ben een blik erwtensoep,’ zegt Rob.
De kinderen lachen weer.
‘Jij bent geen soep. Jij bent eerder 'n haar in de soep. En dat lust ik niet.’ Guus kijkt kwaad.
Hij wacht tot het stil is.
‘Het zijn net mensen.’ Hij wacht even. Maar het blijft stil. ‘Grote, kleine, zieke, arme. Maar alle­maal mooi genoeg om samen een krans van vrede te zijn.’
Guus wijst naar de kinderen in de klas. ‘Mooi genoeg om samen een krans van vreugde te zijn. Ook jij Rob.’
Rob glimlacht: ‘Ook jij meester’.
'Hier hoort een verhaal bij,' zegt Guus. Kevin loopt al naar het buro. Hij pakt het boek.

‘Het web is weer hier.’
‘Waar Lief?’
‘Kijk goed, Al. Het web is heel dun.’
‘O ja, het web is niet dik. Het web is dun’
‘Weet je hoe dat komt Al?’
‘Nee, Lief.’
‘Dat komt door de draadjes.’
‘De draadjes?’
‘Ja, de draadjes. De draadjes zijn heel dun.’
‘Maar als je heel veel draadjes hebt, dan ben je wel dik, Lief.’
‘Nee, Al. De draadjes moeten heel dicht bij elkaar zijn. Dan pas zijn ze dik ’
‘Zijn ze niet dicht bij elkaar?’
‘Nee, kijk maar naar het web.’
Al kijkt naar het web.
‘Zijn ze dan niet graag dicht bij elkaar.’
‘Dat weet ik niet. Misschien wel. Misschien niet.’
‘Hoe komt het, dat ze niet dicht bij elkaar zijn?’
‘Dat komt door de spin. De spin maakt van de draadjes een web.’
‘Waar is de spin?’
‘Weet ik niet, Al’
‘De spin woont toch in het web, Lief.’
‘Ja, het web is het huis van spin.’
‘Spin, waar ben je,’ roept Al.
De spin komt aanlopen.
‘Niet zo luid. Ik schrik,’ fluistert spin.
‘Je was niet thuis.’
‘Nee, ik was op bezoek.’
‘Op bezoek,’ zegt Lief.
‘Ja op bezoek bij de eekhoorn. De eekhoorn had eikelthee gemaakt. Voor iedere poot kreeg ik een kopje thee.’
‘Dan heb je veel kopjes thee gekregen,’ lacht Al.
‘Ja, en nu ga ik uitrusten.’
‘Spin.’
‘Ja, Al.’
‘Waarom zijn de draadjes in het web zover uit elkaar?’
‘Omdat ik lange poten heb.’
‘O, ik dacht, dat ze niet graag bij elkaar zijn.’
‘De draadjes zijn graag in het web.’
De spin stapt op het web.

‘En nu de kerstboom,’ Guus gaat op zijn stoel zitten.
‘Woensdagmiddag ga ik naar het bos. Van de boswachter mag ik een kerstboom uitzoeken. Ik moet hem wel met de wortels uitgra­ven. Dan kan ik hem na de kerst weer terug­brengen. Wie wil mag meegaan.’
En dat willen ze dolgraag. Die middag loopt Guus met een schop op zijn schouder door het bos. De boswachter gaat voorop. Bij een boompje blijft hij staan. ‘Dit is hem’.
Guus begint de graven. Zweetdruppels komen onder zijn muts vandaan. Als het gat groot genoeg is, trekt hij aan het boom­pje. Maar het boompje houdt zich nog even vast. Guus trekt nog eens. Dan laat het boompje los. Guus valt achterover. Het boompje valt boven op hem. De kinderen schreeuwen het uit van het lachen. Enkele dennennaalden vallen op zijn gezicht. Ze blijven plakken in de zweetdruppels.
Kevin roept: ‘Kijk de meester is een kerstboom.’
Guus krabbelt overeind: ‘Dit boompje is net Rob. Altijd goed voor een grapje.’
Joyce steekt de vinger op: ‘Ik hoor een bel.’
‘Het zijn de engeltjes,’ zegt Guus.
Tussen de bomen zien ze Mariet aankomen. Ze loopt naast haar fiets. Aan het stuur hangen tassen.
‘Een engel op de fiets,’ Kevin wijst naar haar.
‘Ik heb warme chocomel voor jullie’. Ze deelt bekers uit.
De damp van de chocomel kringelt langs de gezichten van de kinde­ren. Als de bekers leeg zijn, gaan ze weer terug. Het begint al donker te worden. Ron en Kevin dragen de boom. Joyce rinkelt de fietsbel.
Aan de rand van het bos blijft de boswachter staan. ‘Tot na de kerstvakantie.’
Guus geeft hem een hand: ‘Ja dan zetten we het boompje weer heel precies terug.’
Rob wijst naar de dennennaalden in het gezicht van Guus. ‘Welk boompje? Het boompje Guus of het kerstmis boompje?’
Guus haalt de schop van zijn schouder. ‘Hier, krijg je een schop.’
Rob rent weg. Het boompje kerstmis achterna. Boompje Guus holt mee.