weekverhaal week 44

Gezicht

‘Meester ik ben klaar.’ ‘Ik ook.’ ‘Hij heeft mijn pen.’ ‘Zij is aan het uitdagen.’ ‘Ik ben aan de beurt.’ ‘Zij kijkt af.’ ‘Geef hier die pen.’ ‘Hij slaat mij de hele tijd.’ Daar vliegt een gum. Een stoeltje valt om. Praten wordt schree­uwen en lachen brullen. ‘En ik, ik,’ schreeuwt Guus, ‘ik ga vloeken. Djuu en nog eens djuu.’ Met een vuist slaat hij op zijn bureau. De boeken, blaad­jes, pennenbakje vliegen omhoog. ‘Hij, zij, jij, ik, wij zijn stil.’ Kevin gooit met het dopje van zijn pen. ‘Kevin, ga staan.’ Guus kijkt hem kwaad aan. Hier en daar fluistert nog iemand. Het boze gezicht van Guus is genoeg om ze te laten zwijgen. Het is stil in de klas, akelig stil. De blaadjes van het plantje op de hoek van het bureau trillen nog na. ‘Nu heb ik een mopperge­zicht. Is dat leuk? Hoe word ik dat kwijt?’ Rob steekt zijn vinger op. ‘Nee Rob, geen grapjes.’ En met grapjes wilde Rob net het moppergezicht wassen. ‘Ik voel me rot,’ zegt Guus. Hij is nog steeds boos. Maar hij praat niet meer zo hard. ‘Ik voel me rot. Er kruipt een worm door me heen. Hij eet de mooie woorden op.’ De kinderen kijken naar Guus. Zijn gezicht is witter dan anders. Waar zou de worm nu zitten? De deur gaat open. Meneer Wiel komt binnen. ‘De foto­graaf is er,’ zegt hij. Ook dat nog. Hoe moet dat met dat moppergezicht van Guus. ‘Wij komen,’ antwoordt Guus. In de speelzaal staan grote lampen. De fotograaf is druk in de weer. Ieder krijgt zijn plaats. ‘Wil de meester achteraan gaan staan?’ ‘Ja dat wil hij,’ mompelt de meester. Het liefste rolde en stoeide hij met de kinderen languit over de vloer. Dat zou een mooie foto worden. Maar nee, heel stijfjes. ‘Kijk toch wat vrolijker,’ zegt de foto­graaf. ‘Doe maar net of je het leuk vindt op school.’ De kinde­ren horen Guus fluisteren. ‘Dadelijk trek ik de stekker uit.’ De kinderen lachen. Het fototoestel klikt. De lampen flitsen. Joyce steekt twee vingers achter het hoofd van Ron. Maar ze is te laat. De kinderen gaan weer weg. Op de vloer van speelzaal ligt de stekker. Guus kijkt Rob aan. ‘Dat heb jij gedaan. Je hebt het moppergezicht gewassen.’ Rob lacht en knijpt een oog dicht. Hij doet net of hij een foto maakt. Dat wordt een mooie. In de klas gaan de kinderen in groepjes werken. De muurkrant, knut­selen, verha­len schrijven. Op de gang staat in een hoek de leestroon. Hier woont Koning Woord. Daar is het nu druk. Een groepje kinderen oefent een toneelstuk. Ze zijn nu de inwoners van het land van koning woord. Ze spelen hun eigen verhaal. ‘Dit ga ik fotograferen,’ zegt Guus. Kinderen op gekleurde kratten, kinderen met hoedjes op, kinde­ren lang­uit op de vloer, kinde­ren op kussens, kinderen met gekke gezich­ten, kinderen op ruggen. Kinderen wat een prachtige foto. In de klas is het stiller. Deniz vraagt: ‘Meester mag ik een blaadje met het nieuwe liedje voor thuis?’ ‘Natuurlijk,’ en Guus loopt naar de kast. ‘Mag ik er ook een,’ zegt Arthur. ‘Mees­ter ik ook een, ik ook een.’ Guus deelt de blaadjes uit. Dan gaat hij achter zijn bureau zitten. Ron komt naar hem toe. ‘Meester mag ik ook een lied­je?’ Guus kijkt hem aan. Hij zucht: ‘Ja Ron.’ ‘U hebt het erg druk, hè?’ Guus legt een hand op de schouder van Ron en lacht heel hard. ‘Wat je daar zegt, Ron, daar maak ik een foto van. En hang het op met een mooie lijst erom.’ Ron wijst naar de boom. 'Zullen we ook een foto van de boom maken?' 'Goed, Ron. We maken met een verhaal een foto van de boom. Dan mag jij Kevin helpen.' Kevin en Ron houden samen het boek vast. De kinderen staan om hun heen. Ook de kinderen uit het land van Koning Woord. 'Lachen boom,' zegt Guus. 'Hier komt de foto.' De bal loopt over het plein. De bal speelt accordeon. De bloemen in het gras dansen met de sprieten. Een mier kruipt uit een gaatje. De bal gaat het gaatje binnen. Aan een grote tafel zitten paardenbloemen. Zij drinken uit bekers melk. Twee boterbloemen smeren broodjes. De bal krijgt een broodje. Met smaak eet bal het broodje op. Er vallen kruimels op de grond. De bal speelt weer op de accordeon. Een paar kruimels dansen in een kring. Ook de paardenbloemen dansen mee. Voor de boterbloemen is geen plaats om te dansen. Zij kruipen door het gaatje naar buiten. De bal gaat achter hen aan. Nu komen ook de paardenbloemen en de kruimels. De sprieten in het gras lachen. De bal is er weer. Nu kunnen zij ook dansen. Dat vinden ze fijn. Dansen op de muziek van bal. De mier gaat terug naar het gaatje. Daar is het nu stil. Op de tafel ligt een druppel melk. De mier likt de druppel op en gaat languit slapen onder de tafel. Het gaatje maakt de deur dicht. De kruimels willen ook slapen. Zij kloppen op de deur. Het gaatje maakt de deur open. Een voor een gaan ze naar binnen. De paardenbloemen blijven buiten. Ze zijn het liefste tussen de sprieten in het gras. De bal speelt een slaapliedje. De paardenbloemen slapen in een bed van gras. Een voet komt dichterbij en raapt bal op. ‘Kom bal, rust maar lekker uit. Morgen speel je weer.’ De bal zit op de voet. De voet loopt verder. Verder dan de sprieten in het gras. Over stenen. Tussen struiken. Hoger dan bomen. Langs waterdruppels. De bal draait zich om. ‘Ik wil terug. Terug naar de sprieten, paardenbloemen, kruimels, melk, mier, boterbloemen. Ik wil terug naar de muziek, naar dansen.’ De voet blijft staan. De bal speelt zacht op de accordeon een liedje. ‘Ik ga met je mee.’ De voet danst. De Bal speelt en de voet danst. Samen gaan ze terug. Terug naar het gras en iedereen. Iedereen zal zich verheugen. Verheugen op de bal en de voet. 'En wij,' zegt Guus, 'wij verheugen ons...' 'Op morgen,' roept Lesley.