weekverhaal week 46

Dak

‘Kijk eens wat ik in mijn schoen heb gekregen.’
Kevin heeft een suikerbeestje in zijn handen. Joyce komt dichterbij.
‘Dat kan helemaal niet, sinter­klaas komt pas morgen.’
‘Niet waar, de luisterpieten zijn al hier. Kijk dan, dit lag vanmorgen in mijn schoen.’
‘Ik zet ook de schoen op.’
Guus wijst met een vinger naar zichzelf.
‘Weten jullie waar sinterklaas nu is?’
Guus pakt de aanwijsstok. Hij loopt naar de landkaart achter in de klas.
‘Hier.’
Het dopje op de stok raakt een stukje blauw aan.
‘Het kan daar vreselijk stormen. We moeten vanavond maar eens naar het jeugdjournaal kijken. Die weten er alles van.’
Kevin springt op. ‘De stoomboot is de sterkste boot van de wereld.’
‘Dat is waar Kevin.’ Guus zet de aanwijsstok in de hoek. Hij pakt de gi­taar. ‘We gaan sinter­klaasliedjes zingen,’ fluistert hij. En dan heel hard: ‘Want ik wil wat in mijn schoen krij­gen!’
‘Jij krijgt niks,’ roept Rob.
‘Wel waar Rob. Ik ben thuis al een hele dag braaf geweest. Vraag maar aan Mariet.’  
‘Dat doe ik.’
Guus zit op het podium van de leestroon. De kinderen om hem heen.
‘We beginnen met de stoomboot.’ Ze maken er een rock-liedje van. Na iedere regel roepen ze: yeah! Zie de maan­schi­jnt zingen ze zacht. En bij hoor de wind waait, fluiten enkele kinderen. ‘Ik pak de kokosnoten’. Joyce gaat naar de kast. Ze tikt met twee halve kokosnoten op de vloer. Zo komt ze dichter­bij. Guus speelt de eerste tonen van 'zachtjes gaan de paarde­voetjes'. De kinderen zingen mee. Als laatste zingen ze zo zoet als marse­pein. Ze geven elkaar de hand. Zo deinen ze op de tonen van dit vrolijke lied. Net als de stoomboot op de golven. De luisterpiet heeft dit beslist gehoord.
‘Morgen allemaal naar de televisie kijken en schoen zetten,’ zegt Guus.
Vol verwachting gaan ze terug naar de klas. Kevin staat al klaar met het boek van de boom. 'Zie ginds komt een verhaal,' zegt Guus.

‘Waar is weg?’
Lief wijst met haar vinger.
‘Daar is weg.’
‘Hoe kom je bij weg?’
‘Zo, met mijn voeten.’
‘Gaan je voeten dan ook mee?’
‘Ja, anders kom ik niet bij weg.’
‘Wat leuk dat voeten dat doen.’
‘En wat doe jij. Leen?’
‘Ik ga naar de neus.’
‘Naar de neus, Leen?’
‘Ja ik ga naar de neus Lief.’
‘Hoe kom je bij de neus?’
‘Zo, met mijn vinger.’
‘Gaat je vinger dan ook mee?’
‘Ja, anders kom ik niet in de neus.’
‘Wat leuk dat de vinger dat doet.’
Lief gaat dichtbij Leen staan.
Ze bukt en kijkt in de neus van Leen.
‘Ik zie niets.’
‘In de neus is het donker,’ zegt Leen.
‘Wat doe jij en de vinger dan in de neus?’
‘De vinger en ik peuteren in de neus.’
‘Peuteren?’
‘Ja, wij peuteren bolletjes in  neus.’
‘Is dat leuk?’
‘Ja, kijk zo.’
Leen laat een bolletje zien.
‘Vind ik niet leuk,’ zegt Lief.
‘Ik gooi het weg, Lief.’
‘Leen, nu ga ik naar weg.’
‘Dan ga ik ook naar weg,’ zegt Leen.
‘Met wie ga je naar weg?’
‘Ik ga met de voeten en de vinger.’
Lief trekt een vies gezicht.
‘En zeker ook met de bolletjes.’
‘Nee Lief, ik ga met jou naar weg.’
‘O wat leuk Leen, dan zijn we samen weg.’

Zater­dagmiddag zit Guus languit in zijn luie stoel voor de televi­sie. Zijn voeten liggen op een poef. Mariet bakt in de keuken speculaas. Er wordt gebeld. Rob en Ron staan voor de deur.
‘We komen kijken of de meester braaf is.’
Mariet laat ze binnen.
‘Jullie komen op tijd. De speculaas is net klaar.’
‘Kijk de meester op de sokken.’ Rob wijst naar de voeten van Guus.
‘Dit heb je goed geroken,’ lacht Guus.
‘En nu ruikt het naar specu­laas,’ Mariet zet een schaal op tafel. Samen kijken ze naar de stoomboot. Sinterklaas loopt over de loopplank. Aan de burge­meester vertelt hij dat het meeviel met de storm. De schimmel wacht geduldig op zijn baas. Een Piet eet een wortel. De Opperpiet neemt hem die af. Hij geeft de wortel aan het paard. De Sint lacht en de Pieten maken ruzie. Enkele Pieten klimmen over de daken. Ze gooien pakjes in de schoorstenen.
Tegen de ruiten tikken de eerste regendruppels. De wind waait in de tuin de bomen op en neer. Mariet kijkt naar buiten.
‘Bij dit weer zou ik geen Piet willen zijn.’
Guus gooit een blok hout in de kachel. Zijn schoen staat al klaar. Hij heeft er een briefje ingestopt: 'Beste Sint, ook een meester is een kind'. Dat zal zeker helpen. In zijn stoel drinkt hij een slok warme chocola­demelk. Daar valt een druppel op zijn hoofd. Wat is dat? En nog een. Het is geen chocolademelk. Hij kijkt omhoog. Er hangt een druppel aan het plafond. Mariet heeft het gezien.
‘Guus, het dak lekt.’
‘Ik ga niet,’ roept hij. Dan kijkt hij naar Rob en Ron. Ze lachen geheimzinnig. Door zijn hoofd klinkt: 'Thuis ben ik braaf.'
‘Ga maar fijn,’ lacht Mariet, ‘dan krijg je ook wat in je schoen.’
Guus staat op. ‘Ik kijk zuur, want buiten is het guur.’
Uit de schuur haalt hij een ladder en een emmer met zwart dakspul. Hij trekt zijn regenpak aan en klimt op de ladder. In de kamer horen de kinderen voetstappen op het platte dak.
‘Zwarte Piet is op het dak,’ zegt Rob. Ron moet hard lachen. Na een tijdje komt Guus terug. Op zijn gezicht zitten spatten zwart dakspul.
‘Zwarte Piet,’ zegt Mariet, ‘als u Guus zoekt, die zit op het dak.’
Guus kijkt naar de schoen van Mariet bij de ka­chel. Daar zijn ook druppels opgevallen.
‘O, ik zie het, je hebt al wat in je schoen. Dan kan ik verder gaan.’