weekverhaal week 2
Bril
‘Ik heb een nieuwe bril. Kijk maar’. Uit een doosje haalt Guus een bril en zet die op. ‘Dit is een hele dure. Jullie mogen 10 minuten lachen. En wie dan nog lacht krijgt straf.’
Niemand lacht. ‘Is dit niet grappig?’
‘Nee,’ roept Kevin, ‘dat is streng.’
‘Ja, ik ben een strenge kreng.’
De kinderen brullen heel hard. Met het doosje in zijn hand loopt hij naar Joyce. Vlak voor haar neus klapt het doosje dicht. Joyce grijpt zijn arm vast. Guus blijft staan en kijkt haar streng aan. Zij lacht hard. Nu moet ook hij lachen. Joyce laat zijn arm los. Over het kleine brilletje kijkt hij naar de andere kinderen. ‘O, wat heb ik veel kinderen in de klas.’
‘Dat komt door de bril,’ zegt Ron.
‘Nee, helemaal niet.’ Guus loopt naar het buro. Uit een doos pakt hij een stapeltje enveloppen. ‘Kijk maar. De foto's zijn klaar. Allemaal Robben, Ronnen, Jessica's. Grote, niet zo grote en een hele hoop kleine.’ De kinderen stormen naar het buro. ‘Dit gaat niet. Eerst op je plaats. Ik deel ze uit. En dan mag je bij elkaar gaan kijken.’
Met de foto's in de hand lopen de kinderen door de klas. Wat een plezier hebben ze. ‘Dat ben ik. Hoe zie jij eruit?’ Op het buro liggen een hele hoop Guussen. Met een schaar knipt hij de foto's uit een groot vel. Rob komt naast hem staan. ‘Pas op Rob, niet stoten anders knip ik een oor af.’
‘Ik wil ook een foto,’ zegt Rob. Dit heeft ook Jessica gehoord. ‘Ik wil er ook een.’ En nog meer kinderen komen. Maar zoveel foto's zijn er niet. ‘Verloten,’ roept Ans.
‘Ik ben toch geen hoofdprijs. Zo belangrijk ben ik niet. Ik ben alleen maar de baas.’
‘Baas,’ Rob tikt op zijn schouder. ‘Baas vertel eens wat wij nu moeten doen.’
‘Ik weet het niet. Ga maar zitten.’
Rob gaat als laatste naar zijn plaats. Midden in de klas blijft hij staan: ‘Ik dacht dat een baas alles weet.’
Guus zet zijn bril af. Baas-zijn valt tegen,’ zucht hij. Dan slaat hij met een hand op zijn buro. ‘Ik haat foto's.’ De Guussen springen omhoog. Enkele vallen op de grond. ‘Kijk maar, zij kijken allemaal hetzelfde. Ook als zij zich pijn doen.’ Hij raapt ze op en duwt ze terug in de envelop. ‘Daag gekke glimlachen. Ik houd van verhalen. Geen hoofdprijzen, maar hoofdrollen. Hoofdrollen voor Joyce, Lesley, Kevin, Rob. Hoofdrollen voor jullie allemaal.’
Rob steekt zijn vinger op. ‘Ik kijk scheel.’
‘En ik heb kleine ogen,’ roept Ron.
‘En dat vind ik net mooi. Ik ben niet de meester van een Barby-poppen-klas. Maar van echte Jessica's, Arthurs, Denizze. Dat vind ik zo mooi, zo mooi. Zo mooi, ik weet het niet zo mooi.’ Guus zet weer zijn bril op: ‘Mooi is de baas. Niemand anders. En Mooi pakt het boek van de boom.’ Het boek is nu dikker geworden. Want alle verhalen van de kinderen zijn erin gestopt. Hij pakt een blaadje met een verhaal. 'Door de bril kan ik het verhaal nog veel beter lezen.'
Al zit op de hurken. Hij tekent met een stuk krijt op de stoep. Leen staat naast hem. 'Wat teken je?'
'Mezelf.'
'O, ben jij dat.'
'Zie je dat niet?'
'Nee, ik vind jou in het echt veel mooier.'
'Dat komt omdat ik niet goed tekenen kan.'
'Wil jij ook eens tekenen?'
Al geeft het stuk krijt aan Leen. Hij tekent een vlinder.
'Wat kun je mooi tekenen, Al. Dat ben jij wel niet.'
'Nee Al, dat ben ik niet. Dat is Lief.'
'Echt waar? Maar Lief is in het echt toch geen vlinder.' '
Nee, dat is waar. In het echt is ze Lief. Zo lief als een vlinder.'
Guus zet zijn bril af. 'Een lief verhaal.'
Na school lopen de kinderen naar huis. Het regent een beetje. Ze houden de foto onder de jas. Foto's kunnen niet tegen regen. Gezichten wel. Deniz gaat als laatste naar buiten. Guus stopt het brilletje in het doosje. ‘Dag bril tot straks.’ Deniz kijkt verbaasd om. Guus lacht. ‘Nu zul je thuis wel zeggen, de meester heeft ze niet meer allemaal. Die praat met zijn bril.’ Nu moet ook Deniz lachen.
Guus fietst in zijn regenpak naar huis. Joyce en Lesley steken de straat over. Donkere wolken drijven door de lucht. Guus zwaait: ‘Ik ga naar Pietje. Kauwgum kopen. Daar zitten voetbalplaatjes in. Die spaar ik.’ Een mevrouw onder een paraplu loopt voorbij. Ook zij lacht. Wat een mooie foto.
Bril
‘Ik heb een nieuwe bril. Kijk maar’. Uit een doosje haalt Guus een bril en zet die op. ‘Dit is een hele dure. Jullie mogen 10 minuten lachen. En wie dan nog lacht krijgt straf.’
Niemand lacht. ‘Is dit niet grappig?’
‘Nee,’ roept Kevin, ‘dat is streng.’
‘Ja, ik ben een strenge kreng.’
De kinderen brullen heel hard. Met het doosje in zijn hand loopt hij naar Joyce. Vlak voor haar neus klapt het doosje dicht. Joyce grijpt zijn arm vast. Guus blijft staan en kijkt haar streng aan. Zij lacht hard. Nu moet ook hij lachen. Joyce laat zijn arm los. Over het kleine brilletje kijkt hij naar de andere kinderen. ‘O, wat heb ik veel kinderen in de klas.’
‘Dat komt door de bril,’ zegt Ron.
‘Nee, helemaal niet.’ Guus loopt naar het buro. Uit een doos pakt hij een stapeltje enveloppen. ‘Kijk maar. De foto's zijn klaar. Allemaal Robben, Ronnen, Jessica's. Grote, niet zo grote en een hele hoop kleine.’ De kinderen stormen naar het buro. ‘Dit gaat niet. Eerst op je plaats. Ik deel ze uit. En dan mag je bij elkaar gaan kijken.’
Met de foto's in de hand lopen de kinderen door de klas. Wat een plezier hebben ze. ‘Dat ben ik. Hoe zie jij eruit?’ Op het buro liggen een hele hoop Guussen. Met een schaar knipt hij de foto's uit een groot vel. Rob komt naast hem staan. ‘Pas op Rob, niet stoten anders knip ik een oor af.’
‘Ik wil ook een foto,’ zegt Rob. Dit heeft ook Jessica gehoord. ‘Ik wil er ook een.’ En nog meer kinderen komen. Maar zoveel foto's zijn er niet. ‘Verloten,’ roept Ans.
‘Ik ben toch geen hoofdprijs. Zo belangrijk ben ik niet. Ik ben alleen maar de baas.’
‘Baas,’ Rob tikt op zijn schouder. ‘Baas vertel eens wat wij nu moeten doen.’
‘Ik weet het niet. Ga maar zitten.’
Rob gaat als laatste naar zijn plaats. Midden in de klas blijft hij staan: ‘Ik dacht dat een baas alles weet.’
Guus zet zijn bril af. Baas-zijn valt tegen,’ zucht hij. Dan slaat hij met een hand op zijn buro. ‘Ik haat foto's.’ De Guussen springen omhoog. Enkele vallen op de grond. ‘Kijk maar, zij kijken allemaal hetzelfde. Ook als zij zich pijn doen.’ Hij raapt ze op en duwt ze terug in de envelop. ‘Daag gekke glimlachen. Ik houd van verhalen. Geen hoofdprijzen, maar hoofdrollen. Hoofdrollen voor Joyce, Lesley, Kevin, Rob. Hoofdrollen voor jullie allemaal.’
Rob steekt zijn vinger op. ‘Ik kijk scheel.’
‘En ik heb kleine ogen,’ roept Ron.
‘En dat vind ik net mooi. Ik ben niet de meester van een Barby-poppen-klas. Maar van echte Jessica's, Arthurs, Denizze. Dat vind ik zo mooi, zo mooi. Zo mooi, ik weet het niet zo mooi.’ Guus zet weer zijn bril op: ‘Mooi is de baas. Niemand anders. En Mooi pakt het boek van de boom.’ Het boek is nu dikker geworden. Want alle verhalen van de kinderen zijn erin gestopt. Hij pakt een blaadje met een verhaal. 'Door de bril kan ik het verhaal nog veel beter lezen.'
Al zit op de hurken. Hij tekent met een stuk krijt op de stoep. Leen staat naast hem. 'Wat teken je?'
'Mezelf.'
'O, ben jij dat.'
'Zie je dat niet?'
'Nee, ik vind jou in het echt veel mooier.'
'Dat komt omdat ik niet goed tekenen kan.'
'Wil jij ook eens tekenen?'
Al geeft het stuk krijt aan Leen. Hij tekent een vlinder.
'Wat kun je mooi tekenen, Al. Dat ben jij wel niet.'
'Nee Al, dat ben ik niet. Dat is Lief.'
'Echt waar? Maar Lief is in het echt toch geen vlinder.' '
Nee, dat is waar. In het echt is ze Lief. Zo lief als een vlinder.'
Guus zet zijn bril af. 'Een lief verhaal.'
Na school lopen de kinderen naar huis. Het regent een beetje. Ze houden de foto onder de jas. Foto's kunnen niet tegen regen. Gezichten wel. Deniz gaat als laatste naar buiten. Guus stopt het brilletje in het doosje. ‘Dag bril tot straks.’ Deniz kijkt verbaasd om. Guus lacht. ‘Nu zul je thuis wel zeggen, de meester heeft ze niet meer allemaal. Die praat met zijn bril.’ Nu moet ook Deniz lachen.
Guus fietst in zijn regenpak naar huis. Joyce en Lesley steken de straat over. Donkere wolken drijven door de lucht. Guus zwaait: ‘Ik ga naar Pietje. Kauwgum kopen. Daar zitten voetbalplaatjes in. Die spaar ik.’ Een mevrouw onder een paraplu loopt voorbij. Ook zij lacht. Wat een mooie foto.