weekverhaal week 26

Kermis

‘Morgen begint de zomer. Zaterdag om 10.21 u. begint de zomer.’ ‘Schijnt dan de zon hard?’ vraagt Joyce.
‘Dat weet ik niet. Hoe hard de zon schijnt ligt aan de wolken,’ legt Guus uit. ‘Ik weet wel dat de zon lang schijnt. Het langste van het hele jaar.’
‘Waarom?’ vraagt Deniz.
‘Kermis,’ zegt Guus.
Hij wacht. Een hele tijd. Ron is de eerste die de stilte doorbreekt. ‘Kermis?’
Guus draait met zijn wijsvinger in het rond: ‘Kermis. Alles draait rond. De aarde om zichzelf. De maan rond de aarde. De aarde rond de zon. Schuin, recht. Dan weer schuin. Dan weer recht. Iedere dag. Iedere nacht. Een maand lang. Een heel jaar. En dan weer opnieuw. Eén grote kermis. Middenin staat de zon, stil, heel stil. In de winter ligt ons schuitje naar achteren. Dan wijzen onze voeten naar de zon. Morgen liggen we met ons stoeltje naar voren. Ons hoofd gekeerd naar de zon.’ Guus gaat op zijn stoel staan. ‘Dames en heren. Kom dichterbij en doe mee. Er zijn nog plaatsen vrij op deze kermis. Draai mee op deze carrousel. Het kost niets. Het is helemaal gratis. Voor iedereen is er een plaats vrij. Dames en heren. Welkom op onze zonnecarrousel!’
De kinderen kijken zwijgend omhoog. Omhoog naar Guus op de stoel. Ron zelfs met open mond. Wat een gekke kermis. Het is stil en niets draait. Net als de zon. Stil en toch draaien. Guus staat weer op de grond. De hoofden van de kinderen gaan omlaag. De eerste stemmen klinken door de klas. Hier en daar staan kinderen op. Ze draaien in het rond. Steeds meer kinderen doen mee.
‘En nu!’ brult Guus. ‘En nu,’ nu wat zachter. ‘En nu zijn jullie allemaal zon. Allemaal zon.’
Niemand beweegt meer. Alleen Guus. ‘Ik ben de aarde. Ik draai rond de zon. De maan draait met me mee. Wij draaien vandaag. Wij draaien morgen. Wij draaien vannacht. Wij draaien gisteren. Wij draaien altijd. Wij draaien zolang de zon stil staat. Zolang de zon er is. Zolang... Ik duizelig ben.’ Guus ploft op zijn stoel neer. ‘Dat is het mooie van de zon. Die wordt niet duizelig. Die wordt niet moe. Die wordt heel oud. Maar... draait ook niet rond. Dus wat willen jullie zijn? De kermis of de zon? De...’
‘Kermis,’ brult de hele klas.
‘Ik ook,’ lacht Guus. ‘Dus morgen is het zomerkermis. Morgen om 10.21. Wie wil kan mee. Kan mee met mij. En ik met jou. Tot morgen. Tot de morgen­zon.’
‘Ik kan niet,’ zegt Arthur, ‘Ik moet voetballen.’
‘Ik ook.’
‘Ik kan ook niet.’
‘Ik wel.’ De kinderen roepen door elkaar.
Guus roept het hardst. ‘Waar je ook bent. Overal is het ker­mis!’
Kevin draait  in het rond. Het boek van de boom houdt hij boven zijn hoofd. 'Zo kan ik niet lezen.' Guus houdt hem tegen. 'Anders wordt ik duizelig.' Hij pakt het boek. Een nieuw verhaal.

Lief houdt Leen bij zijn handen vast. Ze draait snel rond. Dan laat ze hem los. Leen maakt nog een paar stappen. Hij valt in het gras. Ook Lief kan moeilijk op haar benen staan.
'Ik ben duizelig.'
Al staat bij de boom. Hij houdt de stam vast.
'Ik wil de boom ronddraaien. Het lukt niet.'
Leen staat op. 'Een boom kun je toch niet ronddraaien. Die is veel te zwaar.'
'En hij houdt zich met de wortels vast,' zeg Lief.
Al kijkt omhoog. 'Maar zijn takken kunnen wel zwaaien. Kijk maar.'
De takken gaan heen en weer.
Leen steekt zijn armen in de lucht. 'Kijk ik kan ook zwaaien.'
Lief en Leen doen hem na. Samen zwaaien ze.
'De armen komen in de knoop,' roept Al.
'Wat leuk,' lacht Lief. 'Ronddraaien!'
Ze draaien rond. Maar ze vallen al snel op het gras. Ze lachen hard.
Al loopt naar de boom. 'Heb je het gezien boom? We kunnen ronddraaien en zwaaien.'
Ook Leen staat op. 'En we kunnen hard lachen.'
Lief spring over het gras. 'En... gelukkig hebben we geen wortels.'
Samen springen ze over het gras. Ze draaien rond en zwaaien en vallen en staan weer op.

Guus maakt het boek dicht. Hij draait een keer rond. 'Hebben jullie het gezien? Zonder te vallen. En nu naar huis.'
De kinderen gaan naar buiten. Alleen Lesley niet. Hij staat bij het bureau van Guus. ‘Ik geloof dat ik liever zon ben.’
Guus leunt achterover in zijn stoel. ‘Dan heb je het altijd warm.’
Lesley glimlacht. ‘Nee, ik wil heel lang zijn. Heel lang hier zijn.’
‘Heel lang hier zijn,’ herhaalt Guus. ‘Ook als wij niet meer ronddraaien?’
Lesley kijkt nadenkend. ‘Dat zou ik niet weten.’
Even is het stil. Ze kijken elkaar aan. Dan zegt Guus: ‘Ik ook niet. Het is maar goed dat wij niet alles weten.’
Lesley draait zich om. Hij loopt naar buiten. Bij de deur blijft hij staan. ‘Ik begrijp het niet.’
‘Wat begrijp je niet, Lesley?’
‘Dat het goed is, dat wij niet alles weten.’
‘Dat begrijp ik ook niet.’
‘Waarom zeg je het dan?’
‘Je hebt gelijk. Vaak kun je beter zwijgen, dan praten.’
Lesley loopt verder. Guus zucht en staat op. Hij draait rond. ‘Wat kan het allemaal ingewikkeld zijn. Ik geloof, dat ik maar eens de andere kant opdraai. Dan is het niet zo ingewikkeld, maar uitgewikkeld. Ja, dat is het.’ Guus loopt naar de gang. ‘Lesley! Lesley, we moeten gewoon eens de andere kant op draai­en. Niet inwikkelen, maar uitwikkelen.’
Lesley lacht: ‘Een leuk grapje meester.’
Guus zucht: ‘Tot morgen, tot morgen zon.’
‘Morgen begint de zomer. Zaterdag om 10.21 u. begint de zomer.’ ‘Schijnt dan de zon hard?’ vraagt Joyce.
‘Dat weet ik niet. Hoe hard de zon schijnt ligt aan de wolken,’ legt Guus uit. ‘Ik weet wel dat de zon lang schijnt. Het langste van het hele jaar.’
‘Waarom?’ vraagt Deniz.
‘Kermis,’ zegt Guus.
Hij wacht. Een hele tijd. Ron is de eerste die de stilte doorbreekt. ‘Kermis?’
Guus draait met zijn wijsvinger in het rond: ‘Kermis. Alles draait rond. De aarde om zichzelf. De maan rond de aarde. De aarde rond de zon. Schuin, recht. Dan weer schuin. Dan weer recht. Iedere dag. Iedere nacht. Een maand lang. Een heel jaar. En dan weer opnieuw. Eén grote kermis. Middenin staat de zon, stil, heel stil. In de winter ligt ons schuitje naar achteren. Dan wijzen onze voeten naar de zon. Morgen liggen we met ons stoeltje naar voren. Ons hoofd gekeerd naar de zon.’ Guus gaat op zijn stoel staan. ‘Dames en heren. Kom dichterbij en doe mee. Er zijn nog plaatsen vrij op deze kermis. Draai mee op deze carrousel. Het kost niets. Het is helemaal gratis. Voor iedereen is er een plaats vrij. Dames en heren. Welkom op onze zonnecarrousel!’
De kinderen kijken zwijgend omhoog. Omhoog naar Guus op de stoel. Ron zelfs met open mond. Wat een gekke kermis. Het is stil en niets draait. Net als de zon. Stil en toch draaien. Guus staat weer op de grond. De hoofden van de kinderen gaan omlaag. De eerste stemmen klinken door de klas. Hier en daar staan kinderen op. Ze draaien in het rond. Steeds meer kinderen doen mee.
‘En nu!’ brult Guus. ‘En nu,’ nu wat zachter. ‘En nu zijn jullie allemaal zon. Allemaal zon.’
Niemand beweegt meer. Alleen Guus. ‘Ik ben de aarde. Ik draai rond de zon. De maan draait met me mee. Wij draaien vandaag. Wij draaien morgen. Wij draaien vannacht. Wij draaien gisteren. Wij draaien altijd. Wij draaien zolang de zon stil staat. Zolang de zon er is. Zolang... Ik duizelig ben.’ Guus ploft op zijn stoel neer. ‘Dat is het mooie van de zon. Die wordt niet duizelig. Die wordt niet moe. Die wordt heel oud. Maar... draait ook niet rond. Dus wat willen jullie zijn? De kermis of de zon? De...’
‘Kermis,’ brult de hele klas.
‘Ik ook,’ lacht Guus. ‘Dus morgen is het zomerkermis. Morgen om 10.21. Wie wil kan mee. Kan mee met mij. En ik met jou. Tot morgen. Tot de morgen­zon.’
‘Ik kan niet,’ zegt Arthur, ‘Ik moet voetballen.’
‘Ik ook.’
‘Ik kan ook niet.’
‘Ik wel.’ De kinderen roepen door elkaar.
Guus roept het hardst. ‘Waar je ook bent. Overal is het ker­mis!’
Kevin draait  in het rond. He boek van de boom houdt hij boven zijn hoofd. 'Zo kan ik niet lezen.' Guus houdt hem tegen. 'Anders wordt ik duizelig.' Hij pakt het boek. Een nieuw verhaal.

Lief houdt Leen bij zijn handen vast. Ze draait snel rond. Dan laat ze hem los. Leen maakt nog een paar stappen. Hij valt in het gras. Ook Lief kan moeilijk op haar benen staan.
'Ik ben duizelig.'
Al staat bij de boom. Hij houdt de stam vast.
'Ik wil de boom ronddraaien. Het lukt niet.'
Leen staat op. 'Een boom kun je toch niet ronddraaien. Die is veel te zwaar.'
'En hij houdt zich met de wortels vast,' zeg Lief.
Al kijkt omhoog. 'Maar zijn takken kunnen wel zwaaien. Kijk maar.'
De takken gaan heen en weer.
Leen steekt zijn armen in de lucht. 'Kijk ik kan ook zwaaien.'
Lief en Leen doen hem na. Samen zwaaien ze.
'De armen komen in de knoop,' roept Al.
'Wat leuk,' lacht Lief. 'Ronddraaien!'
Ze draaien rond. Maar ze vallen al snel op het gras. Ze lachen hard.
Al loopt naar de boom. 'Heb je het gezien boom? We kunnen ronddraaien en zwaaien.'
Ook Leen staat op. 'En we kunnen hard lachen.'
Lief spring over het gras. 'En... gelukkig hebben we geen wortels.'
Samen springen ze over het gras. Ze draaien rond en zwaaien en vallen en staan weer op.

Guus maakt het boek dicht. Hij draait een keer rond. 'Hebben jullie het gezien? Zonder te vallen. En nu naar huis.'
De kinderen gaan naar buiten. Alleen Lesley niet. Hij staat bij het bureau van Guus. ‘Ik geloof dat ik liever zon ben.’
Guus leunt achterover in zijn stoel. ‘Dan heb je het altijd warm.’
Lesley glimlacht. ‘Nee, ik wil heel lang zijn. Heel lang hier zijn.’
‘Heel lang hier zijn,’ herhaalt Guus. ‘Ook als wij niet meer ronddraaien?’
Lesley kijkt nadenkend. ‘Dat zou ik niet weten.’
Even is het stil. Ze kijken elkaar aan. Dan zegt Guus: ‘Ik ook niet. Het is maar goed dat wij niet alles weten.’
Lesley draait zich om. Hij loopt naar buiten. Bij de deur blijft hij staan. ‘Ik begrijp het niet.’
‘Wat begrijp je niet, Lesley?’
‘Dat het goed is, dat wij niet alles weten.’
‘Dat begrijp ik ook niet.’
‘Waarom zeg je het dan?’
‘Je hebt gelijk. Vaak kun je beter zwijgen, dan praten.’
Lesley loopt verder. Guus zucht en staat op. Hij draait rond. ‘Wat kan het allemaal ingewikkeld zijn. Ik geloof, dat ik maar eens de andere kant op draai. Dan is het niet zo ingewikkeld, maar uitgewikkeld. Ja, dat is het.’ Guus loopt naar de gang. ‘Lesley! Lesley, we moeten gewoon eens de andere kant op draai­en. Niet inwikkelen, maar uitwikkelen.’
Lesley lacht: ‘Een leuk grapje meester.’
Guus zucht: ‘Tot morgen, tot morgen zon.’